Indonesië reisverhaal

Reisverhaal Indonesië (Sumatra, Java, Bali, Lombok)

16 oktober - 18 november 2003


Dag 1: donderdag 16 oktober

Met een boeing 747-400 van Malaysian Airlines vlogen we van Schiphol naar Kuala Lumpur. Deze maatschappij stond bekend als één van de beste ter wereld en we hadden inderdaad niet te klagen over de service en de beschikbare beenruimte. In de rugleuning van de zetel voor ons was telkens een computerschermpje ingebouwd waarop je naar believen film kon kijken of videospelletjes spelen. Mede daardoor hebben we gedurende deze vlucht nauwelijks geslapen.

Om 6u17 plaatselijke tijd landden we in Kuala Lumpur, Maleisië. Het tijdsverschil met België bedroeg 6u.

 

Dag 2: vrijdag 17 oktober

Na een 3-tal uren wachten vlogen we met een Boeing 737-400 van Malaysian Airlines van Kuala Lumpur naar Medan op Sumatra. De vluchttijd bedroeg 55 minuten en bij aankomst mochten we ons uurwerk alweer een uur terugdraaien.

Onze reisbegeleider Emile Leushuis stond ons buiten de luchthaven op te wachten. Eerst reden we de stad in naar een wisselkantoor want geld wisselen op de luchthaven viel nadelig uit. Voor 1 euro kregen we 9200 rupiahs en voor 1 dollar 7900 rupiahs.

Geld wisselen in Indonesië was echt een verhaal op zich. De wisselkoers was afhankelijk van welke coupures van dollarbiljetten men had. Voor biljetten van 100 dollar kreeg men een betere koers dan voor kleinere coupures. De biljetten mochten niet gescheurd of verkleurd zijn en 100 dollar biljetten van 1996 werden nergens in Indonesië geaccepteerd!

We vonden wel dat Djoser dit moest vermeld hebben in de infobrochure, gelukkig hadden we maar 1 biljet van 1996 maar voor hetzelfde geld hadden we er meer en konden we nergens terecht met dat geld. Geld pinnen was op veel plaatsen mogelijk.

Na de wisseltransacties reden we richting Bukit Lawang, 85 km verderop maar toch 3 uur rijden vanwege de slechte staat van de weg.

Medan zelf was een drukke, vuile en vieze stad. We zagen wel een paar mooie huizen en villa’s, gebouwd in een open Indische stijl met gezellig open terras, uit de Nederlandse tijd.

Onderweg zagen we uitgestrekte oliepalmplantages. Uit de rode vruchten werd palmolie gewonnen, een smaakloze en geurloze substantie, dat gebruikt werd in zeep, crèmes, shampoo en margarine. Sumatra is samen met Maleisië één van de grootste exporteurs van palmolie. Sumatra is echt overwegend groen met een prachtige ongerepte natuur.

Bukit Lawang was oorspronkelijk een rubberplantage. Aan de rubberbomen hingen kleine vergaarbakjes waarin het sap stroomde nadat er in de boom een inkerving werd gemaakt. Dit sap was dan het rubber of latex.

We logeerden in Bukit Lawang Cottages, een hotel temidden van het regenwoud, aan de overkant van de rivier. De kamer was heel eenvoudig met alleen koud water in de badkamer en de elektriciteit viel regelmatig uit. Toen het donker was, zagen we in de lichtstraal van onze zaklamp een zwarte schorpioen zitten in een boom.

’s Avonds aten we met de hele groep in het hotel, een buffet van verschillende gerechten als kennismaking met de Indonesische keuken en spotgoedkoop, 30.000 Rp pp, het bier kostte 13.500 Rp.

 

Dag 3: zaterdag 18 oktober

Om 7u15 stonden we klaar om het voederen van de orang oetans te bekijken in het Gunung Leuserpark. De orang oetans die als baby uit het wild werden gehaald en in gevangenschap opgroeiden, werden hier terug allerlei dingen aangeleerd om in het wild te overleven. In het rehabilitatiecentrum werden ze eerst 2 à 3 jaar in kooien geplaatst. Daarna werden ze losgelaten en leerden ze klimmen, eten zoeken en nesten bouwen.  In het begin bleven ze in de omgeving en werden ze 2 maal daags bijgevoederd op een speciale voederplaats in het tropische regenwoud. Om bij deze voederplaats te komen, moesten we met een klein bootje de Bohorok rivier over.

Na de terugkeer van de voederplaats liepen we langs de rivier richting hotel waar we in de namiddag vertrokken voor een ritje met een gemotoriseerde becak (spreek uit als bètsjak)

De gidsen legden ons het groeiproces van de rijst uit, het was een cyclus, eerst een zaaibedje, dan de plantjes uitplanten, laten groeien, oogsten en de rijst op een plank afslaan.. We bezochten rijstplantages en we zagen de verschillende stadia van kleine plantjes tot dat de rijst geoogst werd.

De gids had een lange nagel aan de linkerduim terwijl alle andere nagels kortgeknipt waren. Dit had een betekenis en die was dat hij niet moest werken. De mensen die echte handenarbeid verrichtten, hadden allemaal kortgeknipte nagels. Het was zo een beetje een statussymbool dat hij tot de goede klasse behoorde.

We kregen verschillende soorten planten, bomen en gewassen te zien waaronder koffie, ananas, papaja, kokosnoot, gember, tapioca. Allerlei soorten bladeren van planten werden gebruikt als groenten.

We stopten aan een goudviskwekerij waar we in allerlei bakken goudvissen zagen van verschillende grootte. Er waren echte kanjers bij. Deze waren niet bedoeld als siervissen zoals bij ons maar waren enkel bestemd voor consumptie en export naar Japan waar deze vissen een gegeerd object waren, en kostten 17.000 Rp per kilo.

Na de rit liepen we nog even het dorpje in om te shoppen en een biertje te drinken.


Dag 4: zondag 19 oktober

Om 7u15 vertrokken we in zuidelijke richting om via het binnenland van Sumatra het Tobameer te bereiken. In Bukit Lawang, dat in een origineel tropisch oerwoud lag, bestonden verschillende bevolkingsgroepen, een echte mix van mensen. Aan het Tobameer echter was het centrum van de Batak cultuur. Hier waren de mensen christelijk en er heerste een andere sfeer dan in het noorden.

Onderweg zagen we ontelbare plantages van oliepalm, rubber en cacao. Het rubber werd gewogen en opgekocht door een fabriek en de stank was echt verschrikkelijk.

            In Indonesië was de zondag een vrije dag. De islam had de meeste aanhangers maar het  was geen officiële staatsgodsdienst want er waren meerdere godsdiensten,

            Bali was Hindoeïstisch en aan het Tobameer was men christelijk. Indonesië volgde de westelijke kalender.

Vrijdag was voor de islamieten een vrije dag en dan werden de meeste handelszaken om 12u gesloten.

            Om een goede islamiet te zijn, moest men zich houden aan 5 regels:

            1) Allah erkennen als enige god

            2) geven aan de armen

3) 5 maal per dag bidden

4) indien men de middelen had een bedevaart doen naar Mekka

5) respecteren van de vastenmaand

Wanneer een islamiet een goed leven leidde, kreeg deze goede punten. Deed hij dat niet dan kreeg hij slechte punten. Op de weg naar het hiernamaals, moest men een brug oversteken die bedekt lag met glasscherven. Deze brug was aanzienlijk korter naarmate men een goed leven leidde.

Als goede islamiet kon men 4 vrouwen hebben mits men financieel draagkrachtig genoeg was. Er waren wel een paar regels want de eerste vrouw moest toestemming geven opdat de man meer vrouwen kon nemen. Sociaal gezien echter werd polygamie echter niet geaccepteerd.

Bij islamitische begraafplaatsen onderweg zagen we een hoop mensen die de graven van de voorouders schoonmaakten ter voorbereiding op de heilige vastenmaand die dit jaar begon op 27 oktober.

We zagen ook christelijke graven op familiegrond rondom de huizen, hier werd dat in tegenstelling tot bij ons, nog toegelaten.

De officiële taal het Bahasa Indonesia was een gemakkelijke taal en dus ook gemakkelijk aan te leren. Het was een taal zonder vervoegingen, zonder meervouden, zonder tegenwoordige of verleden tijd. De bevolking was echter wel tweetalig, ze beheersten het Bahasa Indonesia maar ook nog een lokale taal of spreektaal. In Indonesië waren er een paar honderd verschillende lokale talen.

Onderweg zagen we grote betonnen gebouwen met hoge zijkanten. Deze leken op handelszaken maar waren het echter helemaal niet. Aan de zijkanten waren kleine gaten om zwaluwen naar binnen te laten waar een open ruimte was waar ze nesten konden bouwen. De jongen werden verkocht aan de Chinezen voor consumptie.

Na het koffie drinken reden we naar het Tobameer gelegen op 900 meter hoogte. Het was 80 km lang en 30 km breed en het was ontstaan in de gigantische krater van een miljoenen jaar geleden geïmplodeerde vulkaan.

In Prapat namen we de ferry en na een 30 tal minuten kwamen we aan in hotel Toledo Inn in het plaatsje Tuk Tuk op het eiland Samosir. ’s Avonds gingen we eten bij Leo’s Restaurant. Het viel ons op dat er nergens, ook niet in de andere restaurants, een mens te bekennen viel. Het was hier duidelijk laagseizoen. Bij Leo was het juist Happy Hour maar dit was anders dan bij ons. In plaats van 2 biertjes voor de prijs van 1 was de prijs van een biertje nu 12.000 Rp in plaats van 15.000 Rp.

 

Dag 5: maandag 20 oktober

We gingen samen met Amy, Laura en Marijke, die we nog kenden van onze Bolivia reis en waarmee we altijd in contact waren gebleven, fietsen huren voor een ritje op het eiland Samosir dat gevormd was bij een tweede vulkaanuitbarsting. Het was een vulkanisch vruchtbaar gebied met veel rijstvelden en fruitbomen. Langs de rand van het eiland liep 1 weg terwijl het binnenland bestond uit een bergketen en een houtkapplantage.

Tuk Tuk zelf was kleinschalig en volgebouwd met hotels, restaurants en winkeltjes. We  reden richting Tomok en zagen al spoedig de traditionele huizen met de zadeldakconstructie. Deze huizen waren gebouwd op palen in de vorm van een boot.

Er was gelukkig niet veel verkeer want er werd links gereden en daardoor was het even aanpassen. De weg was tamelijk heuvelachtig met veel klimmen en dalen en aangezien we niet zo sportief waren, moesten we regelmatig afstappen (enfin ja, ik toch)

In Tomok stopten we aan een marktje waar ze fruit, groenten en vis verkochten. Deze dagelijkse marktjes waren altijd een bezoekje waard. Hier konden we de plaatselijke bevolking tijdens hun dagdagelijkse handelingen bekijken.

Nadien reden we naar Ambarita. Daar bezochten we de "Stone Chairs", een groep van  traditionele huizen en graftombes. Dit was een historisch plek waar vroeger recht werd gesproken. We zagen de stenen zetels met beelden en de executieplek. De persoon in kwestie die een misdrijf had gepleegd werd in stukken gehakt en opgegeten.

Het was stralend weer, heel warm en zonnig en op verschillende plekken hadden we een schitterend uitzicht op het Tobameer. We leverden de fietsen in en gingen een biertje drinken. ’s Avonds gingen we eten bij Popy’s restaurant en weer viel het ons op dat hier helemaal geen toeristen waren. Alle restaurants waren leeg en vele daarvan waren er dan ook niet op voorzien om toeristen te eten te geven. Bij Popy’s konden we wel eten krijgen maar aangezien we met vijf personen waren, duurde het wel erg lang, meer dan een uur zelfs. De vrouw had een baby om het middel gebonden met een doek en enkel geholpen door een klein meisje maakte zij het eten voor ons klaar. Ondanks het lange wachten, smaakte het erg lekker.

 

Dag 6: dinsdag 21 oktober

Om 7u vertrokken we voor een 2 daagse tocht door het binnenland van Sumatra waarvan we deze dag 350 km zouden afleggen. We volgden de Trans Sumatra Highway, een smalle tweebaansweg van het noordelijkste punt (Aceh) tot het zuidelijkste punt van het eiland. De weg liep parallel aan een hele bergketen en was ongeveer 2500 km lang. Hij was voltooid in 1985 maar was al in een heel slechte staat door het vele vrachtvervoer, de corruptie die bij het aanleggen van de weg welig tierde en natuurlijke elementen. De bergketen was vulkanisch heel actief en er waren een paar breukvlakken en deze waren de oorzaak van wegverzakkingen en aardverschuivingen.

We zagen de aren palmboom. De bast van de boom bestond uit een zwartharige substantie die gebruikt werd als dakbedekking. Als men het sap van de vrucht fermenteerde, verkreeg men rijstwijn of palmwijn. Als men het sap uitkookte dan verkreeg men palmsuiker. De vruchten van deze bomen werden ook gegeten aan het einde van de vastenmaand als delicatesse.

We bezochten de dagelijkse markt in Balige en hadden lunch in Tahutung. Daar was juist een belangrijk persoon overleden en zagen we de Indonesische manier van rouwbetuiging. Langs de kant van de weg stonden grote borden met letters gevormd door bloemen. Dit waren de rouwtelegrammen die wij versturen bij een begrafenis.

Bij een koffieplantage zagen we de struiken waaraan de koffiebonen groeiden. Sinds een 5 tal jaren werd er meer koffie gedronken en was er dus ook meer koffieverbouw. Het vruchtje bevatte 2 bonen die geur - en smaakloos waren en pas als ze gebrand werden, kregen ze de typische koffiesmaak.

Naast de koffieplantage was een ananasplantage. De ananas groeide op lage struiken. Het was de eerste keer dat ik een ananasplantage zag en de kleine struiken verbaasden me wel want ik had nooit gedacht dat ananas op deze manier groeide.

We reden verschillende rijstplantages voorbij. Er waren twee soorten: natte rijst en droge rijst. Natte rijst stond in een nat veld, een sawa. De rijst groeide heel hard, dus het was efficiënt en alles ging veel sneller. Maar voor deze rijst hing alles af van de locale tradities vb nomadenvolken want er was aanvoer nodig van water door irrigatiekanalen van verafgelegen rivieren of bergmeren.

De droge rijst stond in een droog veld en groeide een beetje zoals het graan in ons land. Er was de traditionele soort, dit was de duurdere rijst met een lekkere smaak maar voordat men kon oogsten, duurde het 7 maanden. Er was nu een nieuwere variant die sneller groeide en kon geoogst worden op 4 maanden maar niet zo lekker was.

Na een aantal cyclussen moest men het veld laten braak liggen. Alles hing af van de vruchtbaarheid van de grond maar men kon dan wisselbouw doen met uien, chili, pepers of aardappelen.

Soms zagen we eenden in een rijstveld. De eigenaar van het veld verhuurde het braakliggende terrein aan de eigenaar van de eenden waarna deze door het veld ploeterden om voedsel te zoeken. In ruil kreeg de grondeigenaar dan een deel van de eieren.

Kinderen gingen 6 dagen per week naar school. Er was onderwijsplicht tot 15 jaar maar in de praktijk gingen de meeste kinderen maar tot hun twaalfde jaar naar school. Er was het algemeen openbaar onderwijs dat bestond uit een lagere school (uniform was wit met rood broekje of rokje), lager middelbaar ( donkerblauw met wit) en een hoger middelbaar ( grijs met wit). Er bestond ook een bijzonder onderwijs, dit waren scholen die gebaseerd waren op godsdienst, christelijke scholen droegen een wit uniform en islamitische scholen hadden een groen uniform. Ook in ver afgelegen gebieden was wel een lagere school. 80 tot 85 % van de mensen waren analfabeet wat vrij hoog was voor een ontwikkelingsland. Kinderbijslag of studiebeurzen bestonden niet dus het was niet altijd gemakkelijk voor de ouders en daarom werden veel kinderen van school gehouden om geld te verdienen. Studeren gaf geen enkele garantie op werk want dit was een kwestie van vriendjespolitiek.

Het minimum loon van een ongeschoolde fabrieksarbeider was per provincie verschillend maar voldeed meestal niet voor het dagelijkse levensonderhoud. Daarom hadden de meeste Indonesiërs verschillende inkomstenbronnen. Naast hun gewone werk verkocht de man soms nog satés in een stalletje terwijl de vrouw nog een kioskje had aan huis. De kinderen moesten daarbij nog bepaalde dingen gaan verkopen of meehelpen in huis. Ambtenaren werden het slechtst betaald maar zij kregen nog een pensioen terwijl de gewone burger daar geen recht op had. Bij de hogere ambtenarij kwam daardoor veel corruptie voor.

We stopten bij een stalletje waar ze durian verkochten. Deze vrucht stonk verschrikkelijk en werd daardoor soms ook verboden in hotels en vliegtuigen. In de late namiddag bezochten we een kruidenplantage met peper, kardemom, vanille, aubergine, gember en andere.

Rond 19u kwamen we aan in Payanbunan in Hotel Paya Loting, een sjiek maar duur hotel waar het bier 22.000 Rp kostte.


Dag 7: woensdag 22 oktober

We vertrokken om 8u en volgden dezelfde weg als gisteren. Kort na vertrek stopten we aan een uitgestrekt rijstveld waar we doorheen wandelden en foto’s namen.

Even verder stopten we aan een Pusantren, dit was een islamitische kostschool. Deze was speciaal omdat de school een slechte reputatie had want de moeilijkste kinderen werden naar hier gestuurd. De school heette Purba Baru (nieuwe wijk) en was verlaten omdat de kinderen naar huis waren voor het vieren van de vastenmaand. We wandelden rond de houten hutjes die bewoond werden door de jongens waarin ze studeerden en zelf hun potjes kookten. De meisjes woonden achter het schoolgebouw. In de school waren ongeveer 4000 jongens en 3000 meisjes en de kinderen waren 12 jaar en ouder.

In de school leerden ze de algemene vaardigheden zoals de Engelse taal maar het accent lag op het godsdienstonderwijs n.l. het lezen van de koran. De beste studenten kregen beurzen en konden verder studeren aan de universiteit van Caïro.

We kwamen nu in de provincie West-Sumatra en hier zagen we een andere bevolkingsgroep, de Minangkabau die heel anders waren dan de Bataks. De Bataks hadden een gedrongen gestalte met hoge jukbeenderen en donkere ogen. De Minangkabaus daarentegen waren heel donker en leken een beetje op Tamils. De macht lag bij de vrouwen en de oma of oudste dochter was hoofd van de familie. De erfenis en ook de naamgeving ging over van moeder op dochter en niet over de mannelijke lijn zoals bij ons. De Minangkabaus hadden langgerekte huizen met 5 à 7 kamers en ieder getrouwde dochter kreeg een kamer om in te wonen. Weduwen en kleine kinderen woonden in de algemene ruimte van het huis. De jongens vanaf 12 jaar en de ongetrouwde mannen woonden in de gebedsruimte. Daar leerden ze de koran lezen en deden ze aan gevechtssport. Voor ze trouwden, gingen de mannen reizen, kwestie van levenservaring op te doen. Nadat ze trouwden, trokken de mannen alleen ’s nachts in bij hun vrouw. Overdag werkten en woonden ze bij hun eigen moeder en letten ze op de kinderen van hun zus. De broers van hun vrouw letten dan op hun beurt op zijn kinderen. Als man had je geen enkel recht op je eigen kinderen en had je er niets over te zeggen.

’s Middags lunchten we in Restoran Sari Rasa waar we padang voedsel probeerden. Dit waren een reeks kleine, sterk gekruide en koude hapjes, traditioneel voor West-Sumatra.

Bij de rivier zagen we een goudzoeker aan het werk die al een paar schilfertjes goud gevonden had.

We stopten bij warmwaterbronnen waarvan de temperatuur van het water meer dan 100 graden bedroeg maar waar verder niet zoveel te zien was.

Bij Bonjol passeerden we de evenaar. Hier zagen we weer duidelijk dat het laagseizoen was en we werden bestormd door een heel stel opdringerige verkopers met t-shirts en kaarten.

Korte tijd later arriveerden we in Bukittinggi. Bukit betekende heuvel en Tingi betekende hoog. Het hoogplateau van Bukittinggi werd omringd door canyons en 2 vulkanen, de actieve Merapi  en de niet actieve Sungalan.

We logeerden in Lima’s hotel waar we een kamer hadden op het dakterras dus dat was even klimmen naar boven en ’s avonds aten we in The Coffee Shop 105.

 

Dag 8: donderdag 23 oktober

We kozen ervoor om niet mee te gaan met de georganiseerde wandeling door de canyon en gewoon wat door het stadje Bukittinggi te dwalen. We liepen door de hoofdstraat Je Ahmad Yani, waar de meeste hotels en restaurants gelegen waren, naar het centrale plein met de klokkentoren en de markten. De klokkentoren werd begin vorige eeuw gebouwd. Het stadje lag op verschillende hoogteniveaus en daarom moesten we regelmatig trappen lopen. De bovenmarkt, de Pasar Atas, bestond uit 2 à 3 verdiepingen en hier werd textiel, goud, horloges, en gebruiksvoorwerpen verkocht. De Pasar Bawan, de benedenmarkt, was de dagelijkse markt met groenten en fruit. We kochten een slof Marlboro voor 60.000 Rp en na de middag gingen we bij het Chinese restaurant Mona Lisa een hapje eten.

In de namiddag wandelden we naar het  panoramapunt waar we een schitterend uitzicht hadden over de Sianok canyon.

’s Avonds aten we in het Jazz Café een lekkere gado gado, groenten met pindasaus. De meeste restaurants waren ook hier weer gewoon leeg, er waren amper toeristen.

 

Dag 9: vrijdag 24 oktober

We maakten een busritje door de omgeving van Bukittinggi. In Tabekpatah stopten we aan een koffietentje waar we een fantastisch uitzicht hadden over de omgeving. We zagen uitgestrekte rijstvelden, kaneelbomen, kruidnagelbomen en velden waar men tomaten verbouwde.

We stopten aan een dagelijks marktje dat telkens in een ander dorp gehouden werd, deze keer was dit in het dorpje Salimpaungi. Men deed hier de inkopen voor de komende vastenmaand. Na de ramadan werd er overvloedig gegeten en gefeest en dan gingen ook de voedselprijzen sterk de hoogte in. Daarom werden er nu producten aangekocht die men wat langer kon bewaren.

In Sungaitareb bezochten we een plek waar de koffiebonen nog geplet werden op de oude manier. De koffiemolen werd aangedreven door een groot waterrad. Voor een zakje koffie betaalden we 5000 Rp.

In Batu Sangkar zagen we heel mooie gerenoveerde traditionele huizen met golvende zadeldaken in de vorm van buffelhoorns. Hier kwam de adel vandaan, als je hier vandaan kwam, had je prestige, was je van betere komaf.

We bezochten het paleis van de Minangkabaus en op de terugweg stopten we in Restoran Pondok Flora, een leuk restaurantje boven een meer.

In de namiddag bezochten we het Nederlandse Fort De Cock waarvan niet veel meer over was en de zoo. Dit was echt een heel trieste bedoening met 2 babyolifanten, 2 magere dromedarissen met een jong, herten, babykangoeroes, kippen, eenden, 2 kleine krokodillen en een hele grote, een echte kolos met een klein badje met water in zijn hok, 2 everzwijnen en nog een heel stel grote vogels in te kleine kooien.


Dag 10: zaterdag 25 oktober

Om 8u vertrokken we naar het vliegveld van Padang. Onderweg reden we door de Anai kloof en hier zagen we een spoorbrug die nog dateerde uit de Nederlandse tijd maar sinds twee jaar niet meer gebruikt werd. Deze spoorlijn werd vroeger gebruikt om goederen uit de bergen naar de kust en Padang te brengen. Het personenvervoer was al een hele tijd geleden gestopt nadat een paar treinen met mensen erin naar beneden waren gedonderd. In het midden van de spoorlijn was een tandrad waarmee de locomotief zichzelf op de steile stukken omhoog kon trekken. We stopten aan een grote waterval die naast de spoorlijn lag. Op de sporen lagen stukken wasgoed te drogen.

In Ianbang stopten we voor een drankje en daar namen we afscheid van de chauffeur en de bijrijder. Emile had 400.000 Rp uit de groepspot in een omslag gestopt en iedereen kon daar naar eigen goeddunken nog iets bijsteken.

Onze vlucht met Mandala Airlines vertrok om 12u30 en duurde 1 uur en 20 minuten. Dus rond 14u stonden we op Soekarno Hatta Airport in Jakarta. De bus bracht ons naar het luxueuze en pas gerenoveerde Hotel Karya Bahana in de Jalan Jaksa wijk. Een paar uur later hoorden we dat er 1 miljoen rupiahs gestolen waren uit de bagage uit de kamer van Emile.

We gingen eerst geld wisselen bij een money changer in de straat. In de straat was er een winkel waar ze postzegels verkochten. Een postzegel voor Europa kostte 6500 Rp (zegden ze want later hoorden we dat er maar 4000 Rp op een postkaart moesten). Toen we er 18 vroegen, moesten we i.p.v. 117.000 Rp wel 135.000 Rp betalen. Het bleek dat ze per postzegel 1000 Rp commissie vroegen! We hebben dus de postzegels maar gelaten waar ze waren. We zouden wel naar het postkantoor gaan.

’s Avonds aten we in Pappa’s Café waar ze lekker eten hadden maar oorverdovende luide muziek. We hoorden toen ook dat de gestolen rupiahs op wonderbaarlijke manier teruggekeerd waren in de bagage van Emile na een paar dreigementen aan de directie van het hotel.

 

Dag 11: zondag 26 oktober

Jakarta, de hoofdstad van Indonesië, was een bruisende miljoenenstad met heel druk verkeer. Officieel woonden er 9 miljoen mensen. De stad kende heel wat problemen in verband met het verkeer en gigantische files, afvalverwerking, vervuiling, armoede en jaarlijkse overstromingen.

Deze dag maakten we een ritje door de stad met een jeep. We reden naar de oude stad en stopten aan het vroegere woonhuis van ex-gouverneur generaal De Clercq. Hij was een handelaar uit de Nederlandse tijd die in 1760 in Jakarta ging wonen. Het huis was gebouwd in gesloten Indische stijl met mooi houtsnijwerk boven de ramen om de warmte te laten circuleren. De woonvertrekken waren boven en beneden waren de werkplekken. De Clercq was gouverneur generaal van 1777 tot 1781. In die tijd was de helft van de bevolking van de stad slaaf. Deze slaven waren mensen met schulden of mensen die gevangen genomen waren in de oorlog. De Clercq bezat veel slaven die hij dan uitzette om ergens te gaan werken als havenarbeider of prostituee. De slaven, die in de stallen bij het huis woonden, aanzag hij als werkpaarden. De slavenklok werd geluid om hen te laten weten wanneer ze moesten opstaan, eten of slapen.De stallen waren nu omgebouwd tot archiefbureau.

Daarna reden we naar de Glodok, de Chinese wijk. Vroeger waren er soms gigantische Chinese rellen en daarom werden de Chinezen teruggedreven buiten de stadsmuren. Aan de ingang stonden hoge ijzeren hekken die men op slot kon doen bij eventuele rellen. Ook voor de meeste huizen stonden tralies. Boven de deuren hingen Chinese tekens of figuren die de boze geesten moesten afweren.

We bezochten de Chinese tempel Dharma Jaya Bakti waar mensen honderden wierookstaafjes brandden aan een hoofdaltaar en verschillende zijaltaren. Er stonden enorme kaarsen met beeltenissen van draken en er hing een dikke mist van wierookdampen.

Toen reden we naar de oudste plek van Jakarta waar Batavia was begonnen, de oude stadsmuur en FORT Bastion Culenborg. We beklommen de uitkijktoren die gebouwd was in 1839 en gebruikt werd ter verdediging van de stad.

We zagen de vismarkt en de kampongs waar mensen dicht op elkaar gepakt leefden en woonden. Op een bepaalde plaats in die kampongs zagen we het vuile water met de krothuisjes en op de achtergrond de hoge appartementsgebouwen van Jakarta, een geweldig contrast.

Met een bootje vaarden we een eindje verder naar de haven Sunda Kelapa. Hier lagen mooie houten schepen die nog altijd zeewaardig waren en allerlei houtsoorten en goederen vervoerden die dan door dokwerkers gelost werden over een smalle houten plank. Met versleten slippers aan hun voeten liepen zij gezwind een smalle plank over om dan met de goederen op hun schouders langs een andere plank het schip te verlaten. En dat alles gebeurde aan een redelijk hoog tempo.

Nadien reden we naar het oude stadsplein met het oude stadshuis dat nu een museum was. Aan het plein was ook een wayang poppen museum, het vroegere paleis van justitie dat nu een kunst en keramiekmuseum was en Café Batavia. Dit was een oud huis uit 1937 dat gerestaureerd was en een zekere klasse en waardigheid uitstraalde met airconditioning, lederen salons en ontelbare kaders aan de muren. Een echte aanrader maar niet voor de doorsnee Indonesiër want een colaatje kostte er 21.000 Rp.

Om de hoek stroomde een oude stinkende gracht met aan de kant huizen uit de 17e en 18e eeuw.

In de namiddag gingen we shoppen bij Sarinah Department Store, een reusachtige winkel met 2 verdiepingen.

’s Avonds aten we bij Margot, een duur restaurant met heel weinig eten op onze borden.

 

Dag 12: maandag 27 oktober

’s Morgens stond er een andere bus met chauffeur en bijrijder op ons te wachten die bij ons zou blijven tot in Bali. Een eind buiten Jakarta stopten we in Bogor dat in de Nederlandse tijd Buitenzorg noemde. Jakarta was als stad niet aantrekkelijk en daarom zochten mensen een buitenplaatsje met frisse berglucht en een koelere temperatuur. Men ging daar gewassen introduceren en dat groeide al snel uit tot een botanische tuin. Er stond ook een paleis dat echter afgesloten was van de tuinen maar waar de eerste Indonesische president Soekarno gewoond had. De botanische tuin was 67 ha groot en lag op een hoogte van 260 meter. Er stonden 5000 soorten planten en bomen en 400 soorten palmbomen. We bezochten eveneens het orchideehuis waar men apart moest voor betalen maar waar prachtige orchideeën gekweekt werden.

Onderweg stopten we aan uitgestrekte theeplantages waar vrouwelijke theeplukkers aan het werk waren. Zij waren goed ingepakt aan armen en benen ter bescherming tegen rupsen en slangen die zich tussen en onder de struiken konden bevinden. Oorspronkelijk kwam de theeplant uit China en werd hier geïntroduceerd. Een struik kon ongeveer 30 à 35 jaar meegaan mits deze regelmatig gesnoeid werd. Er bestonden verschillende types theestruiken, dit hing af van de grond en de soort. Om groene of zwarte thee te verkrijgen, gebruikte men alleen een ander verwerkingsproces.   

Op 1450 meter hoogte gingen we de Puncak Pas over.

Op weg naar Bandung volgden we de Grote Postweg die van Oost naar West Java liep en uit 1808 stamde. De weg moest toen aangelegd worden door onontgonnen gebied.

We waren nu in de provincie West Java waar de Sundanezen de voornaamste bevolkingsgroep waren. Zoals op Sumatra de Bataks en Minangkabaus, kende Java ook verschillende bevolkingsgroepen met een eigen cultuur, taal, muziek en dans.

We reden door een grote vulkanische hoogvlakte met heel vruchtbare grond en uitgestrekte plantages. We daalden af naar Bandung dat op een hoogte van 5 à 600 meter lag. Bandung was de culturele hoofdstad met 3,5 miljoen inwoners maar ook de stad met 2 gezichten. In het dal hing smog door het drukke verkeer. Het stratenpatroon in het centrum dateerde nog uit de Nederlandse tijd toen het veel kalmer was. Nu reden er meer auto’s en soms gaf dat aanleiding tot files. Hoger in de bergen was het minder druk en hier zagen we de mooie huizen van de rijkere bevolking.

De economie van Bandung draaide goed tot in 1930 en toen stortte de handel in. Tegenwoordig was er veel high tech industrie en daardoor waren er veel hoog opgeleide mensen. De textiel en schoenindustrie, met alle bekende merken zoals Nike, Adidas, Reebok, Levi’s, draaiden goed en hier werkten meestal jonge vrouwen. Het westen maakte heel wat bezwaren tegen de slechte werkomstandigheden maar deze vrouwen waren best tevreden met hun job. Naar Indonesische begrippen hadden zij het goed want er was een minimum loon voor ongeschoolde arbeiders vastgesteld, vakantiedagen waren bepaald en er was een vergoeding bij opzeg.

In de namiddag woonden we een anklung voorstelling bij. Deze voorstelling werd verzorgd door kinderen die in de voormiddag naar school gingen en ’s namiddags zongen, dansten en musiceerden. De school was eind jaren ’60 opgericht, was klein begonnen maar was uitgegroeid tot een groot complex. De kinderen werden zo van de straat en uit de criminaliteit gehouden en kregen een deel van de opbrengst van de voorstellingen. Ze bespeelden de anklung, een traditioneel bamboe instrument uit West Java. Er was een houten poppenvoorstelling en een maskerdans. Op deze manier wilden ze de Sundanese cultuur in stand houden. Als ingangsprijs betaalden we 35.000 Rp pp.

We logeerden in Hotel Abadi Asri.


Dag 13: dinsdag 28 oktober

We reden richting zuiden naar Pangandaran, een schiereiland aan de Indische oceaan en stopten bij een plek waar ze rijst aan het oogsten waren. Langs de andere kant van de weg waren ze het terrein aan het eggen.

In deze streek waren er ook veel leerlooierijen, de lappen leer werden gedroogd langs de kant van de weg.

Verschillende koffiehuizen en restaurants waren dicht vanwege de vastenmaand. Deze maand was voor de mensen de enige maand, buiten de feestmaand Hari Raya dan, dat er gezamenlijk gegeten werd. Anders werd er rond 11u gekookt, het eten werd op tafel gezet en iedereen pakte in de loop van de dag eten wanneer hij honger had.

We bezochten Campung Naya, een dorp waarvoor we eerst 316 treden moesten afdalen (en later ook terug moesten beklimmen natuurlijk) Het dorp was 200 jaar oud en had een aparte geschiedenis. Vroeger bestond er een koperen plaat die beheerd werd door de dorpsoudste. De Nederlanders hadden deze meegenomen en nadien was de plaat verdwenen. Zo heerste er een mysterie over de afstamming van het dorp omdat niemand wist wat er  eigenlijk op die koperen plaat stond.

Er heersten een heleboel taboes en er was geen elektriciteit. De huizen waren gebouwd met natuurlijke materialen zoals hout en bamboe en ze hadden een vaste indeling. De mensen waren islamitisch en op de plek waar de voorvaderen waren begraven, werden 1maal per jaar rituelen uitgevoerd. De rijst werd nog gestampt met de hand.

We lunchten in Cahaya restaurant in Tasikmalaya.

In Indonesië bestond een soort van familieplanning want er waren 220 miljoen Indonesiërs waarvan er 135 miljoen op Java woonden. President Soekarno had indertijd een visie van hoe meer zielen hoe beter en zodoende hadden sommige gezinnen 5 à 6 kinderen. Soeharto, die president werd in 1967, behartigde een andere bevolkingspolitiek en voerde een familieplanning in. Deze bestond uit twee delen:

      - de nationale slogan luidde: 2 kinderen is genoeg.

Vroedvrouwen gaven in de dorpen voorlichting over voorbehoedsmiddelen. De vrouwen trouwden voor ze 20 jaar waren en werden geadviseerd om met hun eerste kind te wachten tot hun 20e en ongeveer 3 jaar later een tweede kind te nemen.

Deze twee-kind-politiek kende een paar symbolen zoals 2 opgestoken vingers of de letters KB in een blauwe cirkel.

Er was veel sociale druk om deze politiek te respecteren. Wanneer men het ideale gezin had met 2 kinderen maakte men meer kans op promoties en andere voordelen. Dit werkte goed in streken die wat welvarender waren maar in arme, afgelegen dorpen werd het minder gerespecteerd.

- Het tweede deel van de familieplanning was de transmigratiepolitiek

Deze politiek bestond in het verhuizen van mensen uit de dichtbevolkte gebieden naar minder bevolkte gebieden zoals Borneo, Molukken, Irian Jaya en Oost-Timor. In de praktijk viel dit echter tegen omdat er veel financiële inspanning nodig was en bij aankomst waren er problemen met de lokale bevolking omdat de inwijkelingen grond en steun kregen. De traditionele mensen in de minder bevolkte gebieden pasten niet bij de meer ontwikkelde mensen en hierdoor ontstonden oorlogen en veldslagen en werden deze streken echte probleemgebieden. Terugkeren naar het oorspronkelijke gebied kon niet meer en het gevolg was dat met dit project werd gestopt. Tegenwoordig werd alleen de twee-kind-politiek nog gehandhaafd.

Onderweg begon het heel hard te regenen. Het hield maar niet op en toen we in Pangandaran aankwamen, stonden sommige straten al blank. De regen stroomde echt met bakken tegelijk uit de hemel.

Pangandaran was een klein vissersdorp dat uitgegroeid was tot een toeristisch dorp waar lokale mensen hun weekends en vrije dagen doorbrachten. Het dorp was kleinschalig maar wel nog authentiek.

We logeerden in Sandaan Hotel en aten in Relax Café.

 

Dag 14: woensdag 29 oktober

Deze dag hadden we vrij in Pangandaran. Eerst gingen we naar het postkantoor waar we postzegels kochten en onze kaarten op de post deden. Nadien liepen we naar de vismarkt en de visafslag (= de visveiling) gelegen aan het oost-strand.

Langs het west-strand liepen we langs het water naar het hotel terug. Op het strand zagen we het binnenhalen van de netten, wat een heel schouwspel was. Hetgeen in de netten zat, was niet echt veel bijzonders omdat er ook een heleboel rotzooi bij was.

In de loop van de voormiddag was de lucht een beetje bewolkt maar rond de middag begon de zon goed te schijnen en werd het al vlug heel erg heet.

Na de middag namen we een duik in het zwembad van het hotel.

‘s Avonds aten we bij Chez Mama lekkere garnalen voor 25.000 Rp pp. Het was tot nu toe de enige plek waar ook nog andere mensen zaten want ook hier in Pangandaran zagen we nergens toeristen.

 

Dag 15: donderdag 30 oktober

Met de fietsbecak maakten we een ritje door Pangandaran en omgeving. Eerst stopten we bij een marktje dat 2 keer per week gehouden werd maar deze keer was het niet zo druk vanwege de ramadan. Aan een tentje zagen we de bloem liggen van de bananenboom. Deze werd dikwijls gegeten tijdens de ramadan omdat ze zo calorierijk en voedzaam was.

Er was een apart marktje met een heel assortiment tweedehandskleren.

We reden door kampungs waar kinderen massaal op straat kwamen om naar ons te zwaaien en hallo te roepen, echt een leuk gezicht.

We bezochten kleine huisjes waar men tempee en tahu maakte, dit waren vleesvervangers met een laag proteïnegehalte en natuurlijke eiwitten. We zagen ook hoe men rietsuiker, rietsuikerstroop en kroepoek maakte. Op het eind van de rit reden we nog naar een huis waar een man wayangpoppen maakte.

’s Middags gingen we nog eens lunchen bij Relax Coffee Shop, lekker bruin brood met verse tonijn. Verder deden we het rustig aan want bijna de hele dag stroomde het water met bakken uit de hemel.


Dag 16: vrijdag 31 oktober

Deze dag reden we van West naar Midden Java richting Wonosobo. De bevolkingsgroep van Midden Java waren de Javanen en de taal was het Javaans.

We stopten in Cilakap, een regionaal stadje dat bekend was voor 2 dingen n.l. een olieraffinaderij, de olie werd hier niet gevonden maar enkel geraffineerd voor lokaal gebruik, en een gevangeniseiland dat kon vergeleken worden met Alcatraz. Zware criminelen werden hier naar toe verbannen, ver weg van alles. Momenteel was men cellen aan het voorbereiden voor mensen die terroristische aanslagen pleegden zoals vb de bomaanslag in een discotheek in Bali in 2002.

Voorbij Cilakap reden we richting noordoosten de binnenlanden in.

Rond 15u30 kwamen we aan in Wonosobo dat in feite geen toeristisch stadje was maar eerder een plaats waar mensen verbleven die op doorreis waren. Het was een marktstadje waar groenten die uit de bergen kwamen, werden verhandeld. We zaten hier op een hoogte van 800 meter in de bergen, het regende en daardoor was het eerder koel.

De inwoners waren fanatiek islamitisch en daarom werden vrouwen verzocht om op straat een lange broek te dragen en de schouders te bedekken. Omwille van de regen gaven we er echter de voorkeur aan om in het hotel te blijven relaxen en er ’s avonds ook te eten want verder waren er in het stadje geen voorzieningen.

 

Dag 17: zaterdag 1 november

Om 6u30 vertrokken we met mini busjes naar het Dieng plateau. Eerst reden we voorbij het grote plein (de alun-alun) van Wonosobo waarbij in het midden waringitbomen stonden zoals op alle Javaanse pleinen. Langs de kant van de weg stonden sawakplanten, dit waren lage palmboomachtige struiken die alleen groeiden in de streek van Yogyakarta. Deze koele bergstreek was ideaal voor deze planten.

We reden omhoog de bergen in en bij een fotostop zagen we aan de ene kant Mount Sindore (2700 m) en aan de andere kant het Dieng plateau dat op 2093 m lag.

We zagen een tabaksplantage maar in het regenseizoen kregen de planten teveel water in de bladeren en was de tabak niet goed.

Doordat het in de bergen veel kouder was, hadden de huizen zwarte daken want deze hielden het huis warmer.

Het Dieng plateau was omringd door heuvels. Eerst zagen we de oudste tempeltjes van Java waar ooit het hindoeïsme was begonnen rond de 8e eeuw.

Nadien reden we naar de krater, het actieve deel van het Dieng plateau. Hier was nog veel activiteit in de bodem want op een jaar tijd was een enorme krater ontstaan. In een vijvertje was 5 jaar geleden ’s nachts opeens veel lawaai en ’s morgens was er opeens een geiser van 20 meter hoog.

Langs de weg stonden veel mimosabomen die herbeplant waren want alle vroegere bomen waren hier gekapt.

Bij de souvenirstalletjes aan de krater stond een kind met een rastakapsel. Dit kwam bij ongeveer 1 op de 100 kinderen voor. Het haar mocht de eerste 7 levensjaren niet geknipt worden maar nadien kreeg het kind dan wel normaal haar.

We bezochten de jongere tempel, Candi Bima genaamd,gebouwd in de 12e eeuw.

Daarna reden we naar het Telaga Warna, het kratermeer, dat een groene kleur had door de solfer die neersloeg op de bodem als de zon scheen. Er waren meditatiegrotten waar men 1, 3 of 7 nachten kon verblijven zonder eten of drinken. Dit waren lege, kale ruimtes waar men gedurende die tijd wierook brandde en mediteerde. Deze grotten werden vaak gebruikt door vb ambtenaren die promotie wilden maken.

Er was ook een grot voor vrouwen die niet zwanger werden, als zij de grot binnen gingen, werden ze gegarandeerd zwanger.

Daarna maakten we een wandeling door de bergen. We vertrokken in het hoogst gelegen dorpje in Midden Java Semdungan op 2400 meter hoogte.We liepen langs kleine paadjes naar beneden en zagen de mensen werken in de velden. Er stonden hier ook kleine boompjes met mini papayas. Deze kwamen oorspronkelijk uit Acapulco in Mexico maar werden hier geïntroduceerd en kwamen alleen voor op het Dieng plateau.

Na de lunch was het nog 2 uur rijden naar de Borobodur, een hele grote tempel gebouwd in 850 na Christus. Tussen 910 en 920 was er echter iets gebeurd, niemand wist precies wat, aardbeving, vulkaanuitbarsting of epidemie, maar de tempel was in de vergetelheid geraakt. Hij werd dan herontdekt in 1814. De tempel was overwoekerd door de jungle en tussen 1908 en 1911 was er een eerste renovatie die de tempel schoonmaakte maar waarna de regen door de stenen stroomde. In 1960 werd er door de Unesco geld ingezameld voor een afwateringssysteem en in 1984 werd de tempel weer geopend voor het publiek.

Toen we er aankwamen, werden we bestormd door souvenirverkopers maar binnenin de Borobudur konden we rustig rondlopen. Het regende en daardoor gaf het een ietwat triest indruk. De architectuur was symbolisch en het monument was gebouwd in stoepavorm. Eerst kwamen we in vierkante gesloten terrassen met afbeeldingen van de leer van boeddha. Nadien gingen ze over in open ronde terrassen en dit gaf een gevoel van bevrijding alsof je het nirwana bereikt had (volgens onze gids dan toch)

Na het bezoek aan de Borobodur stopten we nog aan een andere tempel met binnenin een enorme boeddha. Deze tempel werd nog echt gebruikt om te bidden dit in tegenstelling tot de Borobodur.

Rond 18u kwamen we aan in hotel Matahari in Yogyakarta.

 

Dag 18: zondag 2 november

Deze dag sliepen we lang uit en gingen rond 9u ontbijten. Nadien gingen we te voet de stad in. Yogyakarta was de culturele hoofdstad van de provincie en een hele drukke stad met veel kampungs, leuke wijken en het oude centrum dat gebouwd was rond de kraton, het paleis van de sultan, gebouwd in 1755. Dit was een enorm complex, ongeveer 1 vierkante km groot, met nog een overgebleven gedeelte van de oude stadsmuur. Het kraton was geen luxepaleis maar was open en sober. Het was ook nog een woonpaleis maar dit gedeelte was niet toegankelijk voor het publiek.

We bezochten de Taman Sari, het waterpaleis, met vroeger een kunstmatig meer met bootjes maar nu een ruïne en de Pasar Ngasem, de vogeltjesmarkt die heel druk was op zondag. Vogels waren heel gegeerd door de Indonesiërs en iedereen had wel een kooitje met een vogel in huis. We zagen ook gekleurde kuikentjes, gele, rode, groene en blauwe. Daarna bekeken we de grote moskee en de ondergrondse moskee.

We wandelden door de Malioboro Street, een hele drukke straat met ganse rijen souvenirstalletjes langs de beide kanten zodat men amper kon passeren en ontelbare becaks die je voor een habbekrats naar eender waar wilden brengen. In Yogyakarta zagen we veel oudere becakrijders want in Indonesië bestond geen algemene pensioenregeling maar enkel voor overheidsambtenaren. Vaak waren de becakrijders ook seizoenarbeiders die op de rijst- en suikerrietplantages werkten. Zij huurden dan een becak voor een periode van 12 uur aan 4000 Rp en probeerden op deze manier hun brood te verdienen.

We gingen even binnen in Malioboro Shopping Mall, een enorm winkelcomplex met vijf verdiepingen en airco. Dit was ons al gauw beu en we namen een becak terug naar het hotel en gingen in Café Madé een biertje drinken. Dit leek ons wel een gezellig tentje en ’s avonds gingen we daar ook gado-gado eten. De gado-gado kostte 9000 Rp en het bier 14.000 Rp!


Dag 19: maandag 3 november

We vertrokken om 8u30 naar de Prambanan tempel die dateerde van 856 na Christus, dus een beetje van dezelfde tijd als de Borobodur. De Borobodur echter was boeddhistisch en bestond uit 1 massieve tempel met symbolische beelden zoals de boeddha’s met de verschillende handstanden. De Prambanan was hindoeïstisch, was een complex van losse tempels en beelden van 3 grote goden n.l. Shiva, Brahma en Vishnu.

Shiva was in Java de machtigste en belangrijkste god die voorgesteld werd met 4 armen, twee om iets kapot te maken en twee om iets op te bouwen. Er waren 4 kamers met 4 belangrijke afsplitsingen. Het rijdier van Shiva was een stier.

Brahma werd dan weer voorgesteld met 4 hoofden en als rijdier een zwaan.

Vishnu was de beschermer en stond het dichtst bij de mensen, zijn rijdier was een faruda.

Bij aankomst werden we zoals bij de Borobodur bestormd door de souvenirverkopers. Er waren wel leuke dingen bij die je voor een habbekrats kon krijgen dus je kocht altijd wel iets. Afdingen was hier wel de boodschap want de vraagprijs lag altijd een stuk hoger dan de prijs die je er uiteindelijk voor betaalde. Er waren Indonesiërs die euromuntstukken hadden en ons vroegen om ze om te wisselen in rupiahs. Dit hebben we niet gedaan want het bleek dat zij aan eerdere groepen toeristen muntstukken vroegen zogezegd om ze te verzamelen. Bij volgende groepen toeristen vroegen ze dan weer om ze in te wisselen en zo hadden ze een kleine bijverdienste.

Het was snikheet en de zon brandde.

Op de terugweg stopten we in Kota Gede dat vroeger een grote en belangrijke stad was en de oudste stad van Java. Er waren een paar zilverfabrieken en er werd ook veel thuiswerk gedaan. Oorspronkelijk kwam het zilver uit West Java maar daar waren de zilvermijnen reeds uitgeput en tegenwoordig werd het zilver geïmporteerd.

In de namiddag gingen we geld wisselen en deden we het rustig aan. Om 17u30 waren we bij Emile thuis uitgenodigd voor koffie, thee en spekkoek. Emile woonde in een straat niet ver van het hotel.

’s Avonds gingen we eten bij Déja Vue, een heel leuk restaurant dat pas een paar maanden open was.

 

Dag 20: dinsdag 4 november

Om 6u30 vertrokken we richting het oosten. In het begin reden we op vlakke, brede wegen en passeerden we door Solo (Surakarta) een zusterstad van Yogyakarta. De steden leken op elkaar maar vertoonden wel culturele verschillen. De kratons waren identiek aan elkaar en de sultans die aan het hoofd stonden, stamden af van dezelfde familie. Solo was eveneens een centrum van batikindustrie.

In Sragen stopten we aan een koffietentje waar ze ook heerlijke taartjes en koeken hadden.

Deze morgen hoorden we dat er in Bukit Lawang een grote overstroming had plaats gevonden. De rivier was om 3u ’s nachts buiten zijn oevers gegaan en in een tijdspanne van amper 20 minuten bedroeg het hoogteverschil 12 meter en werden alle huizen, hotels en stalletjes weggespoeld. Er waren al 91 doden gevonden waaronder 6 toeristen. Dit bericht deed wel raar aan want  amper twee weken geleden liepen we daar nog aan de rivier en nu was alles weg. Alleen twee hoger gelegen hotels waaronder dat waar wij gelogeerd hadden, stonden nog overeind. Niemand wist wat er gebeurd was met de apen die in de kooien verbleven in het rehabilitatiecentrum.

We reden van Midden naar Oost Java en op de grens in Caruban gingen we lunchen in Icha Orun Tarzan. Het gebied was nog altijd heel vlak en in het droge seizoen werd hier suikerriet gekweekt en in het natte seizoen rijst. In Oost Java duurde het droge seizoen iets langer en het natte seizoen iets korter dan elders. Langs de weg zagen we een aanplant van teakbomen in verschillende stadia.

Na een rit van ongeveer 450 km die op het eind door de bergen liep, kwamen we aan in Malang. Malang lag op 500 meter hoogte, telde 400 000 inwoners en was tevens een universiteitsstad. Het was een planten- en handelsstad want rondom waren koffie, cacao, kaneel, suikerriet, kruidnagel en appelplantages.

In de bergen rond Malang werden melkkoeien gehouden omdat het hier zo koel was. De koeien stonden niet in de wei zoals bij ons maar wel in stallen omdat het vee  hier dikwijls gestolen werd. Daardoor zagen we ook mensen die met een mes gras gingen afsnijden langs de kant van de weg om hun dieren eten te geven.

De vrouwen brachten de melkbussen op het hoofd naar een verzamelplaats waar deze opgehaald werden en naar melkfabrieken gebracht.

’s Avonds aten we in het hotel en kropen we vroeg in bed want om 1u ’s nachts zouden we gewekt worden om naar de Bromo vulkaan te gaan.

 

Dag 21: woensdag 5 november

Om 1u30 ’s nachts stond iedereen paraat om te vertrekken naar de Bromo vulkaan. Met mini busjes reden we naar de ingang van het Nationaal Park van de Bromo, een goede twee uur rijden. Na nog een half uurtje kwamen we aan het mooiste uitzichtpunt op de berg Penanjakan op 2702 meter hoogte. Bij een bittere koude wachtten we de zonsopgang af en kregen we een spectaculair uitzicht over een vulkanisch massief met een oude krater die een doorsnede had van meer dan 11 meter.

Daarin lag de Bromo vulkaan samen met andere vulkanen. De Bromo was een heilige berg en was 2392 meter hoog. Op de achtergrond zagen we de Semuruvulkaan die 3676 meter hoog was. Om het half uur kwam er een rookpluim uit de krater in de vorm van een paddestoel.

Naarmate de zon opkwam, veranderden de kleuren en uiteindelijk kregen we één van de mooiste landschappen te zien die we tot nu toe in ons hele leven al gezien hadden. Het was echt een fantastisch schouwspel, met geen woorden te beschrijven.

Daarna reden we naar beneden, de hele zandvlakte over, naar de Bromo toe. Eerst moesten we een eindje klimmen door mul zand. Er waren ook paarden te huur maar we wilden sportief zijn en het was ook best te doen. Dan moesten we nog een trap van 250 treden op en zo stonden we aan de rand van de krater die 200 meter diep en 800 meter breed was. Er kwam ook voortdurend een rookpluim naar omhoog. Van op de kraterrand hadden we een fascinerend uitzicht over de hele omgeving.

Rond 10u waren we terug in het hotel en een geweldige ervaring rijker.

’s Namiddags liepen we een rondje door de stad. We bezochten de alun-alun en de Chinese tempel. Bij Toko Oen gingen we een biertje drinken en verder liepen we een beetje straat in en straat uit. Malang was een vrij drukke stad met veel verkeer en ook veel bedelaars. Dit was de eerste plek op onze reis dat ons dit opviel. Nergens anders hadden we al zo veel bedelaars gezien.

’s Avonds voor het donker werd, zagen we veel studenten op straat komen die een soort van gelatineachtige sappen verkochten die de moslims tijdens de ramadan eerst uitdronken om dan na ongeveer een uur vast voedsel te eten. Dit deden ze omdat ze tijdens de ramadan een ganse dag niet aten en hun maag terug te laten gewennen aan het innemen van voedsel.

’s Avonds gingen we eten in het dure restaurant Melati dat hoorde bij het Tuga Park Hotel. Heel chique met enorm veel klasse maar niet echt aan ons besteed.


Dag 22: donderdag 6 november

Deze dag stond een lange trip naar Bali op het progamma. We vertrokken om 7u en eerst was het ongeveer 6 uur rijden met alleen een korte koffiestop in Pasebuti. Gedurende de rit passeerden we in Pasuruan waar suikerrietfabrieken stonden en we zagen ook kapokbomen met pluizige vruchten, dit was katoen waarvan men matrassen en kussens maakte. Kapok werd echter wel nat en daarom legden de mensen hun matrassen en kussens regelmatig buiten als de zon scheen.

We lunchten in Watu Dodol aan de haven waar we ook de ferry namen naar Bali. Vanop de boot zagen we 3 vulkanen op Java waaronder de Rau en de Merapi. Toen we in Bali van de ferry reden, zagen we 2 tekens die kenmerkend waren voor Bali n.l. een gespleten poort die bij iedere tempel stond en een wit vogeltje, de Javak Bali of de Bali spreeuw, een zangvogeltje dat enkel voorkwam in het Nationale Park van Bali.

Aan de ferry was een strenge controle voor niet-Balinezen, iedereen moest een persoonsbewijs en een brief van het dorpshoofd bij zich hebben. Deze maatregelen hielden verband met de bomaanslag in Bali op 12 oktober 2002. Onze toeristenbus werd echter gewoon doorgelaten.

Bali was verdeeld in 3 delen, het noordelijke en zuidelijke deel met daartussen bergen en vulkanen die van oost naar west dwars over Bali liepen. Noord en Zuid waren wel verschillend qua geschiedenis, mensen en natuur.

Het noorden was minder toeristisch, heel rustig en authentiek. Het kende ook invloeden van buitenaf want de meeste vissers waren islamitisch. Het klimaat was hier vrij droog waardoor de rijst maar met mondjesmaat groeide en daardoor was het ook een arme streek. Het noorden kende kleinschalige ceremonies terwijl het zuiden echt het culturele hart van  Bali was. Daar heerste het massatoerisme met overvolle stranden met zonnebaders en surfers. Het klimaat was veel natter en dus was er ook meer groen en meer welvaart.

Op weg naar ons hotel zagen we aan elk huis een eigen tempeltje of offerplaats dat steeds aan dezelfde kant van het huis stond. Hier moest twee maal per dag een offer gebracht worden dat bestond uit bananenblaadjes met daarin rijstkorrels en bloemen. Deze offerplaatsen zagen we enkel bij hindoes en niet bij de islamitische huisjes van de vissers. Deze verschillende wijken lagen ook wel uit elkaar.

Langs de kant van de weg zagen we bamboe versierpalen die iets te maken hadden met de Balinese rituele kalender. Zo bestonden er rituelen voor een huis, voor een dorp of zelfs voor het ganse eiland.

Op Bali groeiden veel bloemen in verschillende kleuren die werden gebruikt voor het maken van offerpakjes. Ieder kleur werd geofferd aan een andere god.

We logeerden in Aditya bungalows, een mooi hotel met zwembad en goede kamers.

 

Dag 23: vrijdag 7 november

Deze morgen sliepen we lang uit en daarna maakten we een wandeling in de omgeving van het hotel. We zagen duidelijk dat het hier niet één en al toerisme was wat de klok sloeg want we zagen ook rijstvelden waar landarbeiders aan het werk waren. Twee straatjes waren wel volgestouwd met restaurants en hotelletjes maar alles was kleinschalig en er heerste een gemoedelijke en rustige sfeer. Hier was zeker geen sprake van mastodont hotels en massatoerisme.

Overal werden we aangesproken voor het maken van dolfijntrips en snorkeltrips maar als je duidelijk nee zei, werd je ogenblikkelijk gerust gelaten. Dat hadden we wel al anders meegemaakt!

Op het strand werden we wel bestormd door verkopers die een  goede neus hadden om exact te weten voor welke dingen je wel een beetje belangstelling had. Wanneer ze dat doorhadden, dan geraakte je nog moeilijk van ze af.

In een klein straatje dicht bij het strand werd ons zelfs een hotel te koop aangeboden waarvoor momenteel 3 belangstellenden waren.

Op Bali begon het regenseizoen later dan elders, pas in december dus het was hier echt heel warm weer en tijdens het wandelen moest je zeker iets op het hoofd dragen.

Bij een schooltje met 70 leerlingen gaven we onze meegebrachte balpennen aan de leraar.

Toen we in de bar van het hotel een biertje dronken, stonden de verkopers van op het strand te zwaaien en hun waren aan te bieden. Bij elke sarong of t-shirt staken ze een aantal vingers op naargelang de prijs die ze ervoor vroegen. Soms kon je wel medelijden hebben met deze mensen die veel moeite moesten doen om hun dagelijkse eten te verdienen. Hier op Lovina Beach zagen we nog maar een keer duidelijk dat het laagseizoen was, er waren wel een paar toeristen maar verder waren de meeste bars en restaurants gewoon leeg.

’s Avonds gingen we eten bij Warung Madé, niet zo ver van het hotel. Er zaten buiten ons groepje van vier personen nog 4 andere toeristen, dus die eigenaars hadden een goede avond want de meeste restaurants waren weer gewoon leeg.

 

Dag 24: zaterdag 8 november

We maakten een dagtocht door het noordelijke deel van Bali en eerst stopten we in Singaraya bij een markt waar ze allerlei dingen verkochten om offergaven te maken, alles om een tempel te bekleden, parasols en kleding zoals sarongs, kabayas en hoofdbanden voor mannen. Onder een sarong droegen vrouwen een brede elastiek om een smalle taille te hebben. We zagen allerlei soorten manden en voetjes om offers te maken die de vrouwen dan op het hoofd naar de tempel droegen. Deze avond was het volle maan en er stonden ook kant en klare offers klaar die men zo kon kopen als men zelf geen tijd had om ze te maken.

Daarna reden we naar de Gilgit waterval. Eerst moesten we ontelbare souvenirstalletjes voorbijlopen voor we aan de metershoge waterval kwamen.

Langs de weg stopten we aan een plek waar een paar apen zaten, grijze makaken. Die waren wel gewend aan toeristen want ze poseerden zelfs voor onze camera’s.

Dan reden we naar een uitzichtpunt waar we uitkeken op 2 enorme kratermeren. Daar gingen we ook lunchen en daarna maakten we ook nog 2 ceremonies mee. De eerste gebeurde bij de verjaardag van een tempel. De tweede vond gewoon op straat plaats bij een klein tempeltje.

Vrouwen kwamen van ver aangelopen met de offergaven op het hoofd. In de manden zaten hele torens met fruit, kip, wierook en ander dingen die ze dan vaststaken met houten stokjes zodat de hele boel niet naar beneden zou donderen. Alle vrouwen waren gekleed in ceremoniële kledij en na het afgeven van hun offers deden zij hun schoenen uit en gingen daarop zitten op de ene helft van de straat. De rijen vrouwen groeiden altijd maar verder aan terwijl er muziek en dans was. De mannen waren ook in  ceremoniële kledij maar zij regelden alles zodat het geen chaos werd. Ook de niet-zichtbare goden waren uitgenodigd en aanwezig (??) We hebben ze niet gezien maar we zijn dan ook geen Hindoes.

Om deze ceremonies te bekijken en tussen het volk te lopen, moesten we wel een sarong of lange broek dragen en de schouders bedekken, ook de mannen. Maar dit was een kleine moeite want het was echt een mooi gezicht.

Op het eind van onze rondrit bezochten we nog een boeddhistische tempel, de enige op Bali. De tempel had mooie decoraties en boeddhabeelden. Op een heuveltje naast de tempel stond een soort mini-Borobodur.


Dag 25: zondag 9 november

Om 9u vertrokken we naar Ubud. In Midden Bali waren 3 kratermeren en we stopten aan het grootste, het Beratanmeer waar een tempel was, gewijd aan de godin van het Beratanmeer. De 3 kratermeren waren de grote waterbronnen voor Bali.

Aan de tempel was terug een kleine ceremonie. In Indonesië bestonden 5 grote groepen van ceremonies:

1. de individuele ceremonie of levenscyclusceremonie bij de huistempel, deze was privé zoals vb de naamgeving van een kind of het knippen van het eerste haar. Om erbij te zijn had men een uitnodiging nodig.

2. de crematieceremonie. Omdat deze geld kostte, kon deze dagen of zelfs maanden uitgesteld worden. Eerst werden de lichamen begraven, daarna weer opgegraven en ten gepaste tijde volgde de lijkverbranding. Deze was openbaar, hoe meer volk er was, hoe belangrijker de persoon. Sommige travel agents boden excursies aan naar een crematie als “special event”. Deze ceremonie werd gevierd door de hele dorpsgemeenschap. De grootste straf die iemand kon krijgen, was dat zijn dorp geen ceremonie wou doen voor deze persoon.

3. uitdrijvingsceremonie. Als er vb een twee eiige  tweeling (jongen en meisje) werd geboren dan was dit een slecht teken voor het dorp. De uitdrijving gebeurde dan op een hoofdkruispunt of op een brug want daar verzamelden zich de slechte geesten. Deze ceremonie gebeurde met dieren zoals jonge varkens of kippen want dit waren dan de bloedoffers.

4. inwijding van priesters

5. dorpsfeesten bij verjaardagen van tempels waarbij fruitoffers gebracht werden.

In Bali bestond er ook een kastensysteem maar dit was niet zo uitgebreid als in India. Hier waren er 3 grote groepen en 1 restgroep. De eerste 3 groepen omvatten 20 % van de bevolking en de restgroep omvatte de overige 80 %. Bovenaan stonden de hogepriesters of brahmanen. Als tweede groep kwamen de vorsten maar hierin bestonden verschillende niveau’s. De prinselijke familie van Ubud was wel rijk maar stond heel laag in de kaste. Als derde groep tenslotte had men de strijders of handelslieden. De laagste categorie waren de Sudras. Kastelozen zoals in India bestonden hier niet.

Het kastensysteem was veeleer symbolisch dan functioneel en als men iemands volledige naam hoorde, wist men onmiddellijk tot welke kaste die behoorde.

Iemand van een hoge kaste kon wel trouwen met iemand van een lage kaste maar de familie was daar dan uiteraard niet zo blij mee. Een vrouw van een hoge kaste die trouwde met een man van een lage kaste, zakte naar die lage kaste. Een man van een hoge kaste die trouwde met een vrouw van een lage kaste bleef in dezelfde kaste.

Het naamgeefsysteem in Indonesië was ook weer zoiets apart. De roepnaam werd bepaald door de volgorde van geboorte binnen het gezin. De namen golden zowel voor jongens als meisjes. Het eerste kind heette altijd Wayan, het tweede kind Madé, het derde Yaman en het vierde Kutkut.

Balinezen geloofden ook in reïncarnatie. Bij de reïncarnatie kwam men steeds terug op Bali en altijd in de eigen familie. Bij het huwelijk trokken vrouwen in bij de familie van de man. Als ze een kind baarden, kreeg dit na 3 of 4 weken een naam maar steeds was dit kind een reïncarnatie van één van de overleden voorouders van de man. Bij een scheiding moest de vrouw het huis verlaten en de kinderen bleven bij de man.

Wanneer een Balinese vrouw trouwde met een buitenlandse man, dan hield het op. Zij kon wel nog alle feesten meevieren maar de kinderen die zij baarde, waren geen reïncarnaties van voorouders.

Wanneer een buitenlandse vrouw trouwde met een Balinese man dan moest deze vrouw eerst Hindoe worden. Zij moest dan eerst alle rituelen doorlopen te beginnen met haar rituele dood en haar hergeboorte als Hindoe. Daarna volgden alle andere rituelen zoals de naamgeving, het eerste haar knippen tot en met haar trouwen. Het kind dat zij daarop zou baren was dan wel een reïncarnatie van één van de voorouders van de man.

Rond de middag kwamen we aan in Hotel Puri Garden 2. We slenterden nog wat rond in het dorpje Ubud en gingen dan relaxen op het terras van onze kamer aan de rand van het zwembad.

’s Avonds aten we in restaurant Dirty Duck, een leuk restaurant met binnenvijvers, kikkers en waterlelies.


Dag 26 maandag 10 november

We sliepen uit en gingen door het plaatsje Ubud lopen. Eerst liepen we de Hanoman Road af tot aan de Ubud Main Road. Daar bezochten we de markt en het palies van de prinselijke familie dat geen museum was maar waar zij nog werkelijk woonden. Ubud was nog een echte dorpsgemeenschap. Tussen de hotels, restaurants en winkeltjes waren nog verschillende tempels, veel groen en rijstvelden waar de mensen nog aan het werk waren. De voetpaden waren niet echt veilig. Regelmatig ontbraken tegels waaronder we het rioolwater zagen stromen. We moesten dus echt uitkijken of we duikelden de riool binnen. ’s Avonds was een goede zaklamp onontbeerlijk.

Ubud was eveneens de culturele hoofdstad van Bali, een dorp van kunstenaars. Er woonden en werkten een heel stel Indonesische en buitenlandse schilders die in de diverse galerijen hun schilderijen verkochten.

Er was ook een keur aan Balinese dansen die men kon bijwonen en er waren een aantal musea waarvan het mooiste het Nekamuseum was.

We lunchten in het Lotus restaurant dat een mooie binnentuin had met ontelbare waterlelies.

Daarna liepen we Monkey Forest Road af waar ook ontelbare winkeltjes waren en zo beleefden we een echte shopping dag.

 

Dag 27: dinsdag 11 november

We maakten een dagtrip door Bali en reden eerst naar Goa Gajah, de olifantentempel. Niemand wist hoe het aan die naam kwam want hier waren nooit olifanten geweest. Dit was  een godenplek uit de 10e eeuw, door mensen gemaakt. We moesten eerst een heleboel trappen afdalen en daarna ook weer naar boven klimmen. Er was ook een wasbassin want water was heel belangrijk en het hield iedereen jong. We liepen de olifantengrot in die gemaakt was door demonen uit de onderwereld die de grot met hun nagels uitgehakt hadden. Nabij de tempel was ook een watervalletje omringd door rijstvelden.

Daarna reden we naar Gunung Kawi, de koningsgraven of graftombes uit de 11e eeuw. Het was het grootste complex in Bali en hier waren eveneens waterbassins. Deze tempel lag eveneens ingesloten tussen heuvels en rijstvelden en weer moesten we eerst een lange trap af.

Vervolgens reden we naar het Baturmeer waar we een schitterend uitzicht hadden over het meer en de omringende vulkanen, de Baturvulkaan (1717 m) en de Abangvulkaan (2152 m). De Baturvulkaan was in de jaren ’70 nog eens tot uitbarsting gekomen en nog eens licht in de jaren ’90 en daarvan zagen we nog duidelijk het resultaat. Het meer lag op 1400 meter hoogte en het uitzichtpunt lag in het dorpje Penelokan, waar we ingang moesten betalen (3000 Rp pp) Hier werden we wel lastig gevallen door opdringerige verkopers.

Na de middag gingen we de Pura Kehen bezoeken, een groot heiligdom aangelegd in terrasvorm. Hier zagen we allerlei ceremonies, processies en dansen. Het was echt een hele gebeurtenis. Er vonden ook hanengevechten plaats, dit was dan weer een walgelijke vertoning.

Bij het terugrijden stopten we nog aan een paar mooie rijstvelden voor het maken van foto’s en dan reden we naar het dorp Petulu waar elke avond ontelbare koereigers neerstreken in de bomen. Dit was het enige dorp waar de vogels naar toe kwamen en niemand had daar een verklaring voor. In de straten was het niet veilig lopen onder de bomen want er kwam heel wat vogelpoep naar beneden.


Dag 28: woensdag 12 november

We vertrokken om 8u45 en na een uurtje waren we in de haven waar we de snelle boot namen naar het eiland Lombok. Deze boot was een tijdje uit de vaart genomen in verband met de nodige vergunningen maar gelukkig voor ons was dit probleem opgelost want de gewone ferry deed er 4 uur over en de boot amper anderhalf uur. Het leek een soort speedboot met binnenin smalle banken met aan elke kant plaats voor 3 personen. Aan elke zitplaats hing een reddingsvest. Rond de middag waren we op het eiland Lombok dat kleiner was dan Bali en ook een stuk minder welvarend. De temperatuur lag hier wel een stukje hoger.

In het westen woonde het rijkere deel van de bevolking, ook Balinezen die hier een optrekje hadden. In het zuiden en oosten woonde de arme bevolking, hier heerste een slechte ontwikkeling en was er een hoog sterftecijfer.

Na een uurtje rijden waren we in Hotel Bukit Senggiggi, een hotel gebouwd op een heuvel  met motelachtige kamers, waarbij we heel wat buitentrappen moesten beklimmen om bij de kamer te komen.

We lunchten daar en gingen daarna een rondje lopen door het dorp, als je dat al een dorp kon noemen, want het hele dorp bestond uit slechts 1 straat. De toestand was echt schrijnend, er waren nauwelijks toeristen, de winkels waren allemaal dicht, restaurants en cafés waren leeg, transportjongens en travel agents deden geen zaken.

’s Avonds aten we in Bumbu Café. We zaten aan de zijkant van het terras en hadden al gauw door dat dit een verkeerde keuze was want we werden voortdurend lastig gevallen door verkopers van horloges, sarongs, t-shirts, noem maar op. De horlogejongens deden wel goede zaken want ze verkochten alle merken nephorloges zoals Calvin Klein, Rolex, Camel, Gucci, Breitling, Tommy Hilfiger voor amper 2 à 5 euro. Maar op de duur werden we al het gezaag wel zat.

 

Dag 29: donderdag 13 november

We maakten een dagtrip naar Gili Trawangan, het grootste van de Gili eilandjes. Eerst moesten we anderhalf uur varen vanuit Senggiggi en bij aankomst, zagen we al van ver de parelwitte stranden met palmbomen en een azuurblauwe zee. Net een plaatje uit een vakantiebrochure.

We konden snorkelen vanaf het strand en we zagen best wel veel koraal en ontelbare gekleurde vissen. Het koraal werd hier echter niet beschermd en er werd steeds maar meer  kapotgemaakt door boten die aanlegden op het strand en over het koraal schuurden. Op het strand zagen we grote stukken koraal liggen maar we namen niet het risico om het mee te nemen want daarvoor was de douane te streng. Bij het betreden van het water moest je direct plat gaan want anders kon je aardige verwondingen hebben als je tegen het koraal aanbotste, wat ook wel gebeurde met een paar mensen.

We lunchten in een restaurantje aan het strand, waar ze ook onze opgelopen wonden ontsmetten, en in de namiddag vaarden we een eind het water op waar we konden snorkelen om reuzenschildpadden te zien. Er was echter een heel sterke stroming en alleen de beste zwemmers konden het aan.

Toen we terugkeerden zagen we al van ver de donkere lucht wat er op wees dat het op Lombok heel hard regende. Er hing veel mist in de bergen en inderdaad kwamen we na een tijdje in een helse regenbui terecht en was iedereen in een mum van tijd kletsnat. De zee was heel woelig en het bleef maar regenen, op de duur was iedereen het goed zat en heel blij toen we eindelijk konden aanleggen.

 

Dag 30: vrijdag 14 november

We maakten een dagtochtje naar het zuiden van Lombok. Eerst stopten we aan een Chinese begraafplaats met grote veelkleurige grafmonumenten met Chinese tekens. Aan sommige graven stonden Chinese beelden.

Een eindje verder waren vrouwen dakbedekkingen aan het maken met olifantegras, deze waren ook bestemd voor export naar Australië.

In het pottenbakkersdorp Penujak bezochten we een werkplaats en verbaasden we ons over de eenvoudige technieken die gebruikt werden.

In een ikatweverij in het traditionele weefdorp Sukarara zagen we het weven van de doeken en het proces van taida. Voor de stof in een verfbad ging, werden de delen die niet mochten geverfd worden, afgebonden met plastiek in verschillende kleuren. Nadien werd dit plastiek in verschillende stappen verwijderd en werd de stof in weer andere verfbaden ondergedompeld. Op die manier verkreeg men verschillende kleuren en patronen in de stof.

Net zoals bij het pottenbakken werd ook dit weven veelal thuis gedaan in plaats van in werkplaatsen.

We reden nog zuidelijker naar het dorpje Sadé, een traditioneel Sasak dorp. Het hele dorp bestond uit 1 grote familie omdat de mensen te arm waren om een bruid te kopen in een ander dorp en daarom huwden ze met neef of nicht, wel nooit met broer of zus. We vonden het dorp niet echt traditioneel maar veeleer een toeristische attractie waar kinderen jengelden en bedelden voor geld of pennen.

In Kuta aan de zuidkust gingen we lunchen. Men was Kuta aan het voorbereiden op het massatoerisme door het verbeteren van de wegen ( naar Indonesische normen dan wel) , het bouwen van hotels en het aanleggen van een luchthaven.

Op de terugweg stopten we bij de Pura Lingsar, een tempel uit 1714, die een combinatie was van Hindoe en Wektu Telu religies. De gids lokte een heilige paling met een gekookt ei en het zien van de paling zou geluk brengen.

’s Avonds gingen we eten bij het bekende pizza en grill restaurant Marina. Wij waren de enige 4 klanten in het hele restaurant en toch liepen er 14 personeelsleden rond!


Dag 31: zaterdag 15 november

We sliepen lang uit om laat te ontbijten en daarna wat door Senggiggi te lopen. Het was echt een kleinschalig dorp waar bijna alles gesloten was. Onderweg werden we gek van de zeurderige verkopers. In feite was 3 volle dagen in Senggiggi een beetje van het goede teveel want er was hier niets te beleven.

De namiddag werd besteed aan helemaal niets doen en ’s avonds tijdens het eten in Trully Café naast Bumbu kochten we nog een paar horloges (!!??)

 

Dag 32: zondag 16 november

Weer lang uitslapen, laat ontbijten en om 10u30 reden we naar de haven waar we de snelle boot namen naar Bali waar we aankwamen in de haven van Panangbai rond 14u.

Toen we Sanur naderden, zagen we al van ver het Bali Beach Hotel, de enige hoogbouw aan de kust want daarna werd hoogbouw verboden en mocht niet hoger meer gebouwd worden dan de hoogste kokosnootboom. In het Bali Beach Hotel had vroeger Soekarno gelogeerd en vanaf dan was deze kamer behekst en kwam zijn geest af en toe terug. Deze kamer mocht niet meer gebruikt worden en er werden alleen nog relikwieën geplaatst.

We logeerden in het Wina Hotel aan de Kuta boulevard aan de west zijde van Bali. Kuta was dé badplaats van Bali, in feite van gans Indonesië en de place to be. Het had een breed, lang strand met hoge golven die ideaal waren voor surfers die dan ook talrijk aanwezig waren. Kuta werd overstroomd door Australiërs die er de plak zwaaiden.

’s Avonds hadden we de afscheidsavond en zoals op onze vorige reizen vonden we deze niet zo echt geslaagd.

 

Dag 33 +34: maandag 17 november en dinsdag 18 november

We kregen met de hele groep 2 kamers ter beschikking in het hotel waar we de bagage konden achterlaten en later op de dag ook douchen want we vertrokken pas in de namiddag naar de luchthaven.

Maar eerst gingen we door Kuta lopen. Kuta was echt overdreven toeristisch met ontelbare winkels met allemaal dezelfde souvenirs. Het was een ware afknapper!

We stonden voor het monument waar vorig jaar de bomaanslag op een discotheek had plaatsgevonden. Alle namen van de slachtoffers en hun nationaliteiten stonden erop. In de straten waren megadancings en café-restaurants. Dit was niet het Indonesië dat we al gezien hadden en we verlangden terug naar de rust en het groen van Sumatra en Java.

Om 16u15 vertrokken we naar de luchthaven waar we na een half uurtje rijden aankwamen. De vlucht had een kwartier vertraging wat nog best meeviel en we stegen op 19u om dan  te landen in Kuala Lumpur om 21u45. Daar moesten we amper 2u wachten en met Malaysian Airlines vlogen we terug naar Schiphol waar we op 18 november om 6u30 ’s morgens aankwamen.


Deze reis was een organisatie van Djoser.

Emile Leushuis, die al jaren in Yogyakarta woonde, was een prima begeleider.